Geslachtsrijp

 

Onder invloed van de geslachtshormonen maak je lichamelijke veranderingen door: de geslachtsorganen gaan groeien en zich ontwikkelen. Ook ontstaan er kenmerken die typisch vrouwelijk of mannelijk zijn. Al deze veranderingen noem je de secundaire geslachtskenmerken (secundair betekent ‘tweede’).

Secundaire geslachtskenmerken bij de man zijn: de groei van de penis en het scrotum, toename van lichaamsbeharing (okselhaar, schaamhaar en baardgroei), het lager worden van de stem (‘baard in de keel’) en toename van de hoeveelheid spierweefsel van de skeletspieren.

 

 Baardgroei, zoals hier de baard van Charles Darwin,
is een secundair geslachtskenmerk van de man.

 

Secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw zijn: groei van schaamlippen en clitoris, ontwikkeling van de borsten, toename van onderhuids vetweefsel, toename van lichaamsbeharing (okselhaar en schaamhaar) en een beetje lager worden van de stem.

 

De ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken begint bij meisjes doorgaans eerder dan bij jongens. Meestal is dit voor meisjes tussen het tiende en elfde levensjaar. Bij jongens komt deze ontwikkeling pas rond hun twaalfde levensjaar echt op gang. Meisjes hebben daardoor op jongere leeftijd hun groeispurt.

De geslachtshormonen stimuleren niet alleen de secundaire geslachtskenmerken, maar zorgen er ook voor dat de mens zich vanaf het begin van de puberteit kan voortplanten. De geslachtshormonen zorgen namelijk ook voor de productie van geslachtscellen. De geslachtscellen bij de vrouw zijn de eicellen en bij de man de zaadcellen. Door een eicel en een zaadcel samen te brengen en met elkaar te laten versmelten, ontstaat de eerste cel van een nakomeling. Dit samensmelten is de bevruchting. Een organisme dat in staat is geslachtscellen te produceren en zich daardoor kan voortplanten, noemen we geslachtsrijp ofwel vruchtbaar.

 

 

In de jaren rond haar 50ste levensjaar komt een vrouw in de overgang. In deze periode neemt de vruchtbaarheid van een vrouw af. De productie van oestrogeen in de eierstokken daalt geleidelijk. De menstruatie wordt onregelmatig en er vindt niet altijd meer een eisprong plaats. Van de naar schatting 400.000 eicellen die in de puberteit in de eierstokken aanwezig waren, zijn er na ongeveer 36 jaar niet veel meer over. Dagelijks neemt het aantal eicellen af, als gevolg van een natuurlijk afbraakproces. De eicel die bij een ovulatie verdwijnt, telt in verhouding maar weinig mee. Na de overgang treedt de menopauze op. Er vindt dan geen ovulaties meer plaats.

Een duidelijke menopauze treedt niet op bij de man. Ook bij de man daalt het testosterongehalte in het bloed rond de leeftijd van 50 jaar, waardoor de productie van zaadcellen wel minder wordt. De productie stopt echter niet, maar gaat nog tientallen jaren door.

 

De geslachtscellen van de mens
Links: de eicel; rechts: de zaadcellen