De geboorte

 

Aan het eind van de zwangerschap ligt de baby meestal met het hoofd naar beneden. Dat noem je de hoofdligging. Deze ligging is het gunstigste voor de bevalling. Ook is de baby ingedaald. Indaling wil zeggen dat het hoofdje al ver naar beneden ligt. Soms heeft de baby een andere positie, bijvoorbeeld met de billen naar beneden (stuitligging) of dwars (dwarsligging). De arts of de verloskundige kan dan de foetus proberen te draaien door voorzichtig vanaf de buitenkant te duwen.

De bevalling begint met de ontsluitingsfase. In deze fase wordt de baarmoedermond langzaam maar zeker opgerekt. De vrouw voelt steeds vaker en heftiger weeën. Dit zijn sterke samentrekkingen van de spieren in de baarmoederwand. De weeën ontstaan, doordat de concentraties van bepaalde hormonen in het lichaam van de vrouw veranderen. Dit zijn voor een deel hormonen die ook een rol spelen bij de menstruatiecyclus. Een volgroeide foetus produceert zelf ook een hormoon dat de weeën versterkt. Als de weeën niet op gang komen, terwijl de baby geboren moet worden, kan een infuus met dat hormoon de bevalling in gang zetten.

De eerste weeën worden ontsluitingsweeën genoemd. Door deze weeën drukt het hoofdje van de foetus tegen de baarmoedermond. Langzamerhand wordt de baarmoedermond opgerekt. De ontsluitingsfase duurt bij de geboorte van het eerste kind gemiddeld 15 uur. Tegen het eind van de ontsluitingsfase, maar vaak ook al eerder, breken de vruchtvliezen en vloeit een deel van het vruchtwater weg.

Na de ontsluitingsfase volgt de uitdrijvingsfase. Het kind wordt via de baarmoedermond en de vagina naar buiten geduwd. De weeën worden steeds krachtiger en worden versterkt door het actief meepersen van de vrouw. Nadat de baby is geboren, wordt de navelstreng afgebonden en doorgeknipt. De uitdrijvingsfase duurt gemiddeld een half uur. Indien de uitdrijvingsfase te lang duurt, kan dat gevaar opleveren voor moeder en kind. De gynaecoloog kan dan besluiten om een keizersnede toe te passen. Hierbij komt het kind via een snede in de buikwand en de baarmoeder naar buiten.

Nadat de baby geboren is, moet ook de placenta uitgedreven worden. Dat noem je de nageboorte. De placenta laat los van de baarmoederwand en wordt vervolgens door de samentrekkingen van de baarmoeder naar buiten gedreven. De samentrekkingen zorgen er ook voor dat de baarmoeder meteen al een stuk kleiner wordt. Door de samentrekkingen worden bovendien de bloedvaten in de baarmoederwand dichtgeknepen, waardoor veel bloedverlies wordt voorkomen.

 

De drie fasen van de bevalling: ontsluiting, uitdrijving en nageboorte